![](../../images/design/header.jpg) |
|
![](../../images/design/left.jpg) |
Twee dingen waren van het
begin af aan volkomen duidelijk, namelijk dat we deze
keer absoluut terug zouden gaan naar Death Valley en
zuid Utah, én dat we niet meer in de zomer zouden gaan.
Véél te warm! Na wat wikken en wegen kozen we
uiteindelijk voor de periode eind april, begin mei.
Volgens de statistieken hadden we dan het meeste kans op
lekkere temperaturen en – heel belangrijk – op droog
weer. In juli 2005, ruim negen maanden voor de vertrekdatum,
boekten we onze tickets via Vliegticketszoeken.nl. Drie
tickets deze keer, want dochter Melanie werkt in het
onderwijs en kan helaas geen vier weken vrij krijgen
tijdens de lente.
Het leek zo ver weg, negen maanden. Maar toch, de tijd
vloog voorbij. Wat heb ik veel gelezen over allerlei
veelbelovende mooie plekken in ‘ons’ gebied. Ik zocht
vooral naar wat minder bekende bezienswaardigheden, en
om die te bereiken moet je vaak of een lange wandeling
maken, of een lange autorit over onverharde wegen, of
allebei! De planning kreeg langzaam aan steeds meer
vorm, maar tegelijkertijd groeide ook mijn twijfel of we
het wel aan zouden kunnen. Zijn de geplande wandelingen
niet te zwaar, durf ik die ritten wel aan?? Een heel bijzondere bestemming is The Wave, op de grens
van Arizona en Utah. Deze rotsformatie mag dagelijks
door slechts 20 mensen worden bezocht, en je moet geluk
hebben om daarvoor een permit te bemachtigen. Op 1
januari, om 8 uur ’s avonds Nederlandse tijd, werd de
inschrijving voor de permits voor de maand april
geopend; we zaten startklaar achter onze computer.
Haastig onze persoonsgegevens, het nummer van onze
creditcard en de gewenste datum ingevoerd… even
afwachten… en bingo! Enkele minuten na achten wisten we
dat we op 26 april naar The Wave zouden gaan.
Tijdens de laatste weken hielden we de
weersomstandigheden in de USA goed in de gaten; even
leek het of onze planning flink in het water zou vallen,
want er werd nogal wat regen voorspeld. Maar naarmate de
geplande datum dichterbij kwam, werden ook de
weersvoorspellingen beter. En dus konden we halverwege
de maand april vol goede moed onze koffers gaan pakken…
Melanie heeft al
jarenlang een zwak voor plastic eendjes, en ze heeft dan
ook een grote verzameling van die beestjes op haar kamer
staan. Eén daarvan is Outback Duck, en daarmee kwam ze
dus kort voor ons vertrek aangedragen. Of we de eend als
plaatsvervanger voor haarzelf mee wilden nemen, en
overal wilden fotograferen. Dan had ze toch een beetje
het gevoel dat ze erbij was! En zo kreeg Outback Duck
een prominente plaats in onze handbagage. |
|
|
Dag
1: Gerwen – Amsterdam – Atlanta – Las Vegas
Dag 2: Las Vegas – Red Rock
Canyon – Death Valley NP
Dag 3: Death Valley NP – Beatty
Dag 4: Beatty – Death Valley NP – Beatty
Dag 5: Beatty – Valley of Fire State Park – St. George
Dag 6: St. George – Zion NP – Springdale
Dag 7: Springdale – Zion NP - Page
Dag 8: Page – Paria Movieset – the Rimrocks –
Page
Dag 9: Page – The Wave - Page
Dag 10: Page – Cottonwood Canyon Road – Escalante
Dag 11: Escalante – Hole in the Rock Road – Hell’s
Backbone – Boulder
Dag 12: Boulder – Capitol Reef NP - Torrey
Dag 13: Torrey – Cathedral Valley Loop – Hanksville
Dag 14: Hanksville – Goblin Valley State Park – Little
Wild Horse Canyon – Moab
Dag 15: Moab – Shafer Trail – Moab
Dag 16: Moab – Arches NP – Blanding
Dag 17: Blanding – Muley Point – Moki Dugway – Valley of
the Gods – Goosenecks State Park – Monument Valley –
Page
Dag 18: Page – Horseshoe Bend – Alstrom Point – Page
Dag 19: Page – Wahweap Hoodoo’s – Page
Dag 20: Page – Lower Antelope Canyon – Grand Canyon NP –
Tusayan
Dag 21: Tusayan –
Grand Canyon NP – Tusayan
Dag 22: Tusayan – Las Vegas
Dag 23: Las Vegas
Dag 24 en 25: Las Vegas – Atlanta – Amsterdam – Gerwen
Klik
hier om alle
foto's van het reisverslag groot te zien. |
|
Dag 1
: Dinsdag 18 april - Gerwen - Amsterdam - Atlanta - Las Vegas |
|
|
|
De taxi zou ons om 5 uur
’s ochtends op komen halen, dus even na vieren stonden
Hans, Rob en ik al beneden. Waar we een paar kaarten bij
onze bagage zagen liggen, die er de avond tevoren nog
niet hadden gelegen. Bij Rob z’n rugzak lag een rode
kaart met daarop de voorgedrukte tekst “Verdacht
pakketje!”; op de achterzijde stond – in Melanies
handschrift – “Dus bij de spullen van Rob… kunnen
jullie met z’n tweeën op vakantie…”. Nou, we waren
meteen goed wakker, ’t was zo onverwacht en echt super
leuk. Op de voorzijde van de tweede kaart stond een
ventilator afgebeeld, Melanies commentaar op de
achterzijde was een reactie op de weersvoorspelling voor
Death Valley: “Voor als er geen airco is… 38ºC
Hahaha!!”. En op de derde kaart deed ze ons een
verzoek: “Zorg voor Outback Duck alsof ’t jullie
eigen dochter is!! Of uh…. Beter!!!” We gingen nog
even terug naar boven, voor een slaperige afscheidszoen
van Melanie. En natuurlijk hebben we haar beloofd dat we
héél goed op Ducky zullen passen….
![© hanz meulenbroeks](images/duck-small.jpg)
We hadden geen tickets, deze keer. Geen ouderwetse
papieren tickets, geen E-tickets, niets behalve de door
ons zelf uitgeprinte bevestiging dat we op 19 juli 2005
drie stoelen hadden geboekt voor de vlucht van Amsterdam
naar Las Vegas, via Cincinnati. Die vlucht is daarna nog
diverse keren gewijzigd, volgens de laatste gegevens
zouden we nu overstappen in Atlanta. Ook daarvan hadden
we voor alle zekerheid maar een printje meegenomen. We
meldden ons bij de incheckbalie van Delta Airlines, en
een van de medewerksters zocht onze gegevens op in haar
computer. Toen ze eventjes bezig was begon ze moeilijk
te kijken, er werd een telefoon bij gepakt… Nadat ze
even met iemand aan de andere kant van de lijn had
overlegd leek ’t weer in orde te zijn… ze legde de
telefoon neer en ging weer aan de slag met haar
computer. Maar nee, ook deze keer lukte blijkbaar niet
wat ze voor elkaar wilde krijgen. Dus opnieuw gebeld. En
weer ging ’t fout. Gelukkig legde ze even uit dat onze
vlucht wel goed geboekt stond, er was alleen een
administratief probleem doordat er net deze week een
nieuwe procedure in het leven was geroepen voor het
verwerken van gewijzigde vluchtgegevens. Alles ging
goed, zei ze, tot het moment dat ze de Boarding Passes
wilde uitprinten. ’t Wilde steeds maar niet lukken, nog
eens gebeld, iemand erbij geroepen…. we hebben echt een
hele tijd bij die balie gestaan. Gelukkig maar dat we
geen haast hadden, we vertrekken thuis altijd ruim op tijd,
juist om er voor te zorgen dat we niet in de stress
schieten als we met dit soort onverwachte gebeurtenissen
te maken krijgen. Uiteindelijk, ruim een half uur nadat
we bij de balie aankwamen, rolden dan toch onze Boarding
Passes uit de printer.
De rest van de reis verliep vlekkeloos. Het vliegtuig
vertrok precies op tijd, en ook de aankomst in Atlanta
was precies volgens schema. We hadden bijna 3½ uur de
tijd voor onze overstap, en die hadden we ook nodig! De
rijen bij Immigrations waren erg lang, en natuurlijk
kozen we weer precies de verkeerde rij uit. We hoorden
dat een Nederlands stel dat in het vliegtuig vlak bij
ons had gezeten tegen iemand anders vertelde dat ze de
vlucht bijna hadden gemist… ze kwamen net als wij uit
Brabant en ze waren een half uurtje na ons thuis
aangereden. Om vervolgens in een flinke file terecht te
komen, die was ontstaan als gevolg van een ongeval. Toen
ik dat hoorde was ik helemaal blij dat we zo vroeg van
huis waren gegaan….
De luchthaven van Atlanta is wel echt een mensenfabriek,
zo heb ik het tenminste ervaren. De rij bij Customs was
nog veel langer dan die bij Immigrations (maar ging
gelukkig wel veel sneller vooruit!).
Direct daar voorbij
stond een luchthavenmedewerker die met luide stem en
brede gebaren steeds maar weer aanduidde waar passagiers
met een aansluitende vlucht hun bagage weer in konden
leveren…. Ik heb nog even met enige verbazing naar al
die drommen mensen staan kijken, zo massaal en zo
‘lopende bandachtig’ heb ik het nog niet eerder
meegemaakt. Na de formaliteiten hadden we nog kort de
tijd om een hapje te eten (het vliegtuigvoer is vooral
aan Rob niet echt besteed!), en daarna was het alweer
tijd om naar de Gate te gaan voor onze volgende vlucht.
Hé, daar zat datzelfde Brabantse stel ook weer te
wachten!
Ook onze tweede vlucht
ging netjes volgens schema. Meteen na de landing gingen
we naar de Bagage Claim, en al snel zagen we onze vier
koffers op de band liggen. Bij de balie van Alamo
ontmoetten we alweer datzelfde Brabantse stel, en bij
het uitzoeken van onze auto stonden ze er opnieuw! We
begonnen al te vermoeden dat we dan ook wel hetzelfde
hotel zouden hebben uitgezocht, maar dat bleek nu toch
net weer niet het geval te zijn! We kozen voor een
Chevrolet Trail Blazer, waarbij we speciaal letten op de
kwaliteit van de banden, de high clearance en de
aanwezigheid van een reserveband en een krik. Tja, we
waren van plan ’t karretje flink te laten werken, de
komende weken, toch!
Voor de eerste nacht
hadden we een niet al te duur hotel geboekt, redelijk
dicht bij de luchthaven. ’t Was geen al te best hotel,
de kamers waren redelijk schoon maar de overige ruimtes
hadden een wat smoezelige atmosfeer… niet echt prettig.
Maar ja, wat wil je ook als je een hotel uitzoekt met de
naam Terrible’s Hotel & Casino! We hebben er even wat
rondgelopen, maar we hielden het dus al heel snel voor
gezien. Nog even een berichtje naar huis gestuurd dat we
veilig en wel waren aangekomen, en daarna was het
bedtijd. |
|
Dag 2
: Woensdag 19 april |
|
|
Las Vegas -
Red Rock Canyon - Death Valley (242 mijl) |
Natuurlijk waren we weer
erg vroeg wakker, ’t was nog maar net 7 uur geweest toen
we bij ons hotel wegreden. Allereerst gingen we naar de
winkel, waar we brood, drinken en fruit kochten, en ook
een koelbox om ’t allemaal in op te bergen. En nu nog
een mooie picknickplaats uitzoeken, voor ons eerste
ontbijt.
Tijdens het plannen van onze route hadden we zitten
twijfelen of we vanuit Las Vegas rechtstreeks naar Death Valley National Park zouden rijden, of dat we een
kleine omweg via
Red Rock Canyon zouden nemen. Uiteindelijk hadden we
besloten voor de eerste optie, rechtstreeks dus. Maar nu
begonnen we toch te twijfelen. Onderweg naar Death
Valley zouden we vast geen mooie picknickplaats
tegenkomen, terwijl er in Red Rock Canyon waarschijnlijk
wel goede plekken zouden zijn. De eerste wijziging in
ons programma was dus meteen al een feit: we vertrokken
naar Red Rock Canyon National Conservation Area. We verlieten Las Vegas in westelijke richting; elke keer
verbazen we ons er weer over hoe enorm de stad is
gegroeid sinds ons laatste bezoek. We hadden de
bebouwing nog maar nauwelijks achter ons gelaten toen we
al bij de ingang van het park aankwamen. We begonnen
meteen aan de 13 mijl lange scenic route die door het
park heenloopt, en waarbij je langs een aantal mooie
rotsformaties rijdt. Rode rotsen uiteraard, de naam van
het park geeft dat al aan.
’t Is geen spectaculair park, zeker niet als je de meer
bekende parken in het zuidwesten al hebt gezien. Maar
toch, we vonden het gewoon een lekker begin van onze
vakantie. Rode rotsen, Joshua Trees, een mooie route om
daar tussendoor te rijden, wat wil je nog meer! Tussen
de rotsen door liepen een aantal wandelpaden die er heel
aantrekkelijk uitzagen, maar daar wilden we nu toch geen
extra tijd voor uittrekken. We hielden het bij een
aantal korte stops om wat foto’s te maken, en bij een
wat langere stop voor de picknick. En daarna werd het
tijd voor de rit naar Death Valley.
’t Was de eerste keer dat we via deze zuidelijke route
naar Death Valley reden. In het begin liep de weg door
een rotsachtige omgeving met veel Joshua Trees, en we
gingen flink omhoog. Op de bergtoppen rondom ons zagen
we nog volop sneeuw liggen. Op sommige plekken was de
route minder mooi, maar het prachtige uitzicht toen we
net voor de plaats Shoshone een dal in reden
maakte dat weer helemaal goed… !
Via
de Jubilee Pass reden we Death Valley binnen. ’t Is een
erg groot park, vanaf de parkgrens was ’t nog een kleine
50 mijl rijden naar onze eerste stopplaats, Badwater. Er
viel genoeg te zien onderweg, mooie rotsen, de
besneeuwde toppen van de Panamint Range, en natuurlijk
de enorme, witte zoutvlakte waar we een heel stuk langs
reden. Bij Badwater, het laagste punt op het westelijk
halfrond, konden we die zoutvlakte op lopen.
Toen we hier
de vorige keer stonden, in augustus 2003, was het bijna
50º Celcius… Melanie en ik zijn toen in de heerlijk
koele auto blijven zitten terwijl Rob en Hans zich op de
zoutvlakte waagden. Maar ach, ’t was nu ‘maar’ 38
graden, niet zeuren dus…. even scheutig met de
zonnebrandolie en daarna op pad. De hitte was goed te
verdragen, dus we zijn best ’n eind de vlakte op
gewandeld. De zoutlaag was wel veel minder dik dan de
vorige keer, zo constateerden Hans en Rob.
Aan het einde van een 1 mijl lange onverharde weg, net
ten noorden van Badwater, ligt Devils Golfcourse.
Dat is een uitgestrekte vlakte die vol staat met
enkelhoge zoutpilaren, keihard en vlijmscherp! Maar ook
hier was ’t niet hetzelfde als tijdens ons vorige
bezoek. ’t Was net of er wat minder van die pilaartjes stonden, en
ze leken ook wat lager. Bovendien was de uitslag van het
zout bovenop de pilaren wat minder wit. Jammer, de
vorige keer had Devils Golfcourse zoveel indruk op ons
gemaakt, nu viel het toch wat tegen.
We kochten een Nationale Parkenpas bij het Visitor
Center, en hielden daarna even pauze op onze kamer in de
Furnace Creek Ranch. Voor de namiddag hadden we nog twee
dingen op het programma staan, een rit over de
onverharde Twenty Mule Team Canyon Road, en de
zonsondergang bij Artists Palette. We hadden dit al in
2003 willen doen, maar toen waren beide wegen
onbegaanbaar geworden als gevolg van een flash flood. En
toen we het in 2004 wilden proberen, was zelfs het hele
park afgesloten! Bij het Visitor Center had een Ranger
ons gegarandeerd dat de wegen nu écht open waren, dus nu
moest het toch gaan lukken. Al gauw bleek dat we veel te vroeg op pad waren gegaan.
De zon zou om 19.20 uur onder gaan, en we hadden veel te
veel tijd uitgetrokken. Nou, dan gaan we toch eerst even
langs Zabriskie Point! De bekende rotspunt zelf was
opnieuw prachtig om te zien, maar de badlands die links
langs het korte pad omhoog liggen waren minstens net zo
mooi! Eigenlijk waren we hier op het verkeerde tijdstip,
Zabriskie Point is tijdens de ochtend veel fotogenieker
dan tijdens de namiddag.
Thuis
had ik volop informatie verzameld over alle
bezienswaardigheden die we tijdens deze vakantie wilden
gaan bekijken. En zo wist ik dus dat de onverharde
Twenty Mule Team Canyon Road 5 mijl lang was, en dat er
eenrichtingsverkeer geldt. ’t Was een vreemd landschap
om doorheen te rijden, een grauw witte zandweg, ronde
heuvels waarin ook al geen kleur te ontdekken is….. je
zit echt helemaal in een onwerkelijke grauw witte
omgeving. Apart hoor…. De weg was heel goed te doen, je
zou hier ook best met een gewone personenauto kunnen
rijden. Ik had gelezen dat we kort voor het einde van de
route een kort, steil stuk tegen zouden komen. Dus dat
steile stukje weg dat we na ruim 2 mijl tegenkwamen kon
daarmee niet bedoeld worden, we zaten immers pas op de
helft…. dacht ik….
En
toen – helemaal onverwacht – bereikten we zomaar het
einde van de Twenty Mule Team Canyon Road en stonden we
weer op de verharde State Route 190. Shit, mijn
informatie klopte niet. Ik besefte meteen wat er gebeurd
moest zijn, ik had vast ergens het aantal mijlen en het
aantal kilometers door elkaar gehaald, de weg is niet 5
mijl, maar 5 kilometer lang. Thuis heb ik het nog eens
nagekeken, de weg is zelfs nog wat korter: 2,6 mijl,
ruim 4 kilometer dus. Nou, voor mij had de route gerust
een stuk langer mogen zijn, ik vond het echt een leuke
ervaring.
We sloten onze dag af met een rit over Artists Drive en
uiteraard een uitgebreide stop bij Artists Palette. Of
het nu komt doordat we moe waren, of dat de
zonsondergang niet echt goed meewerkte, of misschien wel
omdat de flash flood van 2004 het gebied wat had
aangetast….. ik weet het niet. Maar Artists Palette
maakte minder indruk op me dan ik van te voren had
verwacht. We hebben tijdens onze Amerika reizen al
zoveel prachtig gekleurde rotsen gezien, Artists Palette
springt er wat dat betreft niet echt bovenuit. Maar als
je in Death Valley bent, moet je ’t natuurlijk wél eens
gezien hebben. De rit over Artists Drive was absoluut de
moeite waard, negen mijl over een smalle, bochtige weg
waarin een paar diepe, steile ‘dips’ voorkomen. Hier
moet je inderdaad niet zijn tijdens een flash flood!
Gisteren een lange reisdag, vandaag erg vroeg wakker en
alweer heel wat mijlen afgelegd… we hadden het na afloop
van onze rit echt wel gehad. Even wat eten, douchen, en
daarna lekker ons bed in. |
|
Dag 3 : Donderdag 20 april |
|
|
Death Valley NP
- Beatty (140 mijl) |
Thuis kan ik in de vroege
ochtend aan Hans en Rob nog geen sneetje brood kwijt, ze
hebben nooit zin om te ontbijten, maar
hier zaten we in de vroege ochtend al aan een groot bord
met scrambled eggs and hash brown. ’t Was trouwens wel
heerlijk! Dicht bij het restaurant stond een
informatiebord met foto’s waarop te zien was
hoe de flash flood van 2004 in het park had
huisgehouden… ’t zag er echt heftig uit… de dreigende
wolkenpartijen net voordat de storm losbarstte, auto’s
die op z’n kop in de modderstroom lagen, weggespoelde
wegen….
Ons eerste doel was Dantes View. Net als Artists Palette
stond dit uitkijkpunt al drie jaar lang op ons
verlanglijstje, maar de flash floods van 2003 en 2004
hadden steeds een flinke streep door onze plannen
gehaald. We kwamen weer langs Zabriskie Point… voor
mooie foto’s was het tijdstip nu natuurlijk veel beter!
Dus stonden we even later voor de tweede keer naar dit
schitterende stukje Death Valley te kijken. En
inderdaad, als je voor de foto’s gaat moet je hier echt
in de ochtend naar toe!
Terwijl we via State Route 190 naar het begin van de
Dantes View Road reden, konden we nog duidelijk de
gevolgen van de flash flood zien. Langs de weg was een
diepe geul uitgeslepen, ’t water moet hier met heel veel
kracht doorheen zijn gespoeld. Het
begin van de Dantes View Road was niet heel erg
spannend. De omgeving was vrij groen, ik had hier niet
echt het gevoel dat ik in Death Valley was. Na 10 mijl
werd de weg smal en steil, en vooral tijdens het
allerlaatste stukje ging ’t even pittig omhoog! En toen
waren we boven….. en vielen we even helemaal stil……
wauw, wat was het uitzicht ongelooflijk magnifiek mooi!!
Zo’n anderhalve kilometer beneden ons zagen we de
zoutvlakte, Badwater was duidelijk herkenbaar. In totaal
konden we wel zo’n 70 mijl om ons heen kijken, 50 mijl
naar het noorden en 20 mijl naar het zuiden! En dan
natuurlijk ook nog de besneeuwde bergtoppen op de
achtergrond… ’t was perfect! Vanaf de parkeerplaats zijn
we nog een eind gaan lopen. Die wandeling was pittiger
dan ’t leek, er waren flink wat hoogteverschillen en
vooral op de weg terug was ’t even hard werken.
We reden weer terug naar Furnace Creek, waar we onze
benzinetank vol gooiden. Dat was wel even slikken
hoor….. wat was de benzine duur geworden! En tja, midden
in Death Valley hoef je natuurlijk niet op een leuke
korting te rekenen. Eigenlijk hadden we deze middag met
de auto door Titus Canyon willen rijden, maar helaas was
deze route al een maandje of twee afgesloten, vanwege
een ‘rockslide’. Met de auto door de canyon heen ging
dus niet lukken, nou dan gaan we toch te voet! Terwijl
we via de Scotty’s Castle Road naar het noorden reden,
zagen we plotseling een beest op de weg lopen. Een
coyote! Leuk zeg, om zo’n beest zomaar in het wild tegen
te komen. Terwijl wij haastig ons fototoestel
tevoorschijn haalden vluchtte de coyote het struikgewas
in…. stom beest…. blijf dan even zitten voor een mooi
plaatje!
Via een 3 mijl lange onverharde zijweg reden we naar de
canyon toe. Van
deze kant uit mag je de canyon niet binnenrijden, er
geldt eenrichtingsverkeer, dus was ’t tijd om de
wandelschoenen aan te trekken en om ons eens flink met
zonnebrandolie in te smeren. ’t Was erg heet…. veel
warmer dan op ons hoge uitkijkpunt bij Dantes View. Al
na een klein stukje lopen in de brandende zon brak het
zweet me uit… daar tussen die dicht op elkaar staande
wanden leek de warmte nog veel erger dan bij de auto.
Maar ondanks de hitte vond ik het toch super om hier te
zijn, de canyon was prachtig! En wat was het heerlijk dat
er na een tijdje steeds meer schaduwplekken te vinden
waren…
Titus Canyon is erg bochtig, en elke nieuwe bocht maakte
ons weer nieuwsgierig… hoe zou het daar voorbij zijn?
Dus liepen we steeds maar weer een stukje verder, totdat
ik het echt niet meer hield van de hitte. Ik heb een
mooi plekje in de schaduw uitgezocht, terwijl de mannen
nog even wat verder gingen. ’t Begon flink te waaien,
lekker om even af te koelen. Wat was ’t stil daar, zo in
m’n eentje. Een
tijdlang hoorde ik echt helemaal niets; wat een verschil
met het harde, doordringende geluid van de voetstappen
van Hans en Rob op ’t grind dat daarna steeds dichterbij
kwam. Ze hadden geprobeerd om rotstekeningen die ergens
op de wanden staan, in een wat breder gedeelte, te
vinden. ’t Was niet gelukt, waarschijnlijk hadden ze
daarvoor nog verder door moeten lopen. Achteraf vind ik het niet eens zo jammer dat we niet met
de auto de canyon in konden. Van wat ik uit de
omschrijvingen heb begrepen, hoort het stuk dat wij nu
hebben gelopen tot het mooiste deel van de route. En te
voet kan je nu eenmaal veel meer zien dan vanuit de
auto, zeker met die wanden die zo dicht bij elkaar staan
dat je er met de auto maar nauwelijks doorheen kan.
De rit naar onze volgende overnachtingsplaats nam wat
meer tijd in beslag dan we hadden verwacht. De weg naar
Beatty werd net opnieuw geasfalteerd, de ’20 minutes
delay’ die op de borden stond aangekondigd bleek in de
praktijk neer te komen op een ‘1 hour delay’. Maar we
hadden geen haast, ook het hotel in Beatty was vooraf
gereserveerd dus konden we rustig toekijken hoe de
mannen in de hitte hun zware werk deden. En dan ben je
écht wel blij met je lekkere koele plekje in de auto.
Motel 6 in Beatty zag er gloednieuw uit. ’t Was wel heel
erg basic allemaal, erg klein, geen kastruimte, niet
eens een schilderijtje aan de muur. Maar wel erg netjes
en schoon. En omdat wij toch niets om de extra luxe
geven, was dit een prima hotel voor ons. En ze hadden
Internet! Dus gauw even checken of er mail was van het
thuisfront. Ja hoor, Melanie had het aan de stok gehad
met een grote spin op haar slaapkamer. Normaal gesproken
is dat mijn taak, om die beesten te vangen, nu mocht ze
dus zelf aan de slag. ’t Heeft haar toch wel een stukje
van haar nachtrust gekost! |
|
|
Beatty - Death Valley
NP - Beatty (361 mijl) |
Ja
hoor, we weten het… heel erg slim hebben we de route van
deze dag niet aangepakt. Wat een afstand, 361 mijl op
één dag, zeker als je bedenkt dat daar ook nog eens 57
hobbelige en stoffige onverharde mijlen onder gerekend
moeten worden. Maar laat ik maar eens bij het begin
beginnen! Eigenlijk hadden we op deze dag naar de
Racetrack Playa willen rijden, de vlakte waarop zich de
mysterieuze bewegende stenen bevinden. Maar al vanaf het
begin van onze planning hadden we flink wat twijfels, de
34 mijl lange onverharde weg die naar de Racetrack Playa
gaat is namelijk erg berucht vanwege het bovenmatige
risico op lekke banden, er zitten hier en daar gemene
stukken lavasteen in het wegdek. Bovendien is de weg
vaak erg ‘washboarded’, en 68 mijl over die ribbels
rijden gaat ongelooflijk op je zenuwen werken. Soms
wordt de weg geëgaliseerd, en we hoopten dan ook dat dat
toevallig net voor onze vakantie zou gebeuren. Maar
helaas, het Death Valley Morning Report gaf elke dag
opnieuw de weinig hoopgevende melding ‘extremely
washboarded’. En dus, om een lang verhaal niet al te
lang te laten worden, we hebben het niet aangedurfd!
Gelukkig hadden we een alternatief.
Helemaal
in het noorden van het park liggen de Eureka Sand Dunes,
een zandduinenveld dat ongeveer 3 mijl lang en 1 mijl
breed is. De duinen bereiken een hoogte van zo’n 200
meter, en ze behoren daarmee tot de hoogste duinen van
Noord-Amerika. Om de Eureka Sand Dunes te bereiken
zouden we ook een lange afstand over onverharde wegen
moeten rijden, eerst zo’n 43 mijl over de Big Pine Road,
daarna nog eens 11 mijl over de South Eureka Road. En
dan natuurlijk diezelfde afstand weer terug… Tijdens onze eerste dag in Death Valley hadden we bij
het Visitor Center naar de toestand van de Big Pine Road
geïnformeerd. De weg was in goede conditie, zo had de
Ranger ons laten weten, dus gingen we op vrijdagochtend vol
goede moed op weg.
De Big Pine Road begint vlak bij Scotty’s Castle in het
noorden van het park. We wilden niet via de Daylight
Pass rijden, omdat we dan weer te maken zouden hebben
met de wegwerkzaamheden waar we gisteren een uur hadden
stil gestaan. Dus gingen we buiten het park om, eerst 35
mijl naar het noorden via Highway 95, en daarna nog eens
26 mijl naar het westen via State Route 267. Door een
mooi, heuvelachtig gebied reden we het park binnen, en
net voor 10 uur kwamen we aan bij Scotty’s Castle, het
kasteeltje dat hier tijdens de jaren ’20 van de vorige
eeuw werd gebouwd door een rijke zakenman. Okay, ’t is
geen alledaagse plek voor een dergelijk gebouw, maar
echt veel interesse konden we er toch geen van drieën
voor opbrengen. De rondleidingen die hier worden
georganiseerd zijn aan ons niet besteed.
Vlak bij het begin van de Big Pine
Road liggen twee vulkanische kraters, Ubehebe Crater en
Little Hebe Crater. Die wilden we graag gaan bekijken,
maar we besloten om dat niet nu te doen, maar op de
terugweg. Dan wisten we beter hoeveel tijd we nog zouden
hebben. Tja, dat was dus onze eerste inschattingsfout.
Onze mijlenteller stond op 10.516 toen we de Big Pine
Road in reden. Volgens onze informatie zouden de eerste
drie mijlen van de weg vrij ruig zijn, en dat was ook
zo. Het wegdek was behoorlijk slecht, veel gaten en ook
stukken ‘washboard’, we werden dan ook flink door elkaar
geschud. Maar ach, drie mijl, dat is maar een klein
stukje. De teller van de auto sprong naar 10.518, naar
10.519, naar 10.520…. de weg zou nu toch snel beter
moeten worden. Soms kwam er inderdaad een stukje dat wat
beter was, maar de slechtere weggedeeltes bleven toch
sterk de overhand houden. Even twijfelden we… was het
verstandig om zo tientallen mijlen verder te gaan
rijden?? O sorry, ik schrijf het verkeerd. Het was meer
een kwestie van ‘even twijfelde IK’, Hans was
vastbesloten om door te gaan. En toen ik merkte dat het
ondanks het gehobbel toch eigenlijk heel goed verliep,
was ik het helemaal met hem eens. ’t Was gewoon even een
kwestie van wennen, hoe verder we kwamen hoe leuker ik
het begon te vinden. Regelmatig liepen er geulen
overdwars over het wegdek, daar moet ooit water hebben
gestroomd. Wel
handig dat we daar vooraf steeds op werden geattendeerd,
er stonden steeds pionnen langs de weg als er weer zo’n
slecht weggedeelte aan kwam. Zo nu en dan maakten we
even een korte stop om van de weidse omgeving te
genieten…. We waren hier echt helemaal alleen op de
wereld, wat een zalig gevoel is dat.
Toen we al een flink deel van de weg hadden afgelegd
zagen we ineens twee auto’s voor ons stil staan. Wat een
drukte zeg… Bij de auto’s stond een wel heel opvallende
wegwijzer, we bevonden ons daar op de Crankshaft
Junction, een splitsing die wordt aangegeven met een
bord waaronder een heel stel verroeste krukassen staan.
De Big Pine Road buigt daar, precies op de parkgrens, af
naar links terwijl een ruige weg voor auto’s met
vierwielaandrijving rechtsaf gaat. De bestuurder van de
voorste auto bleek dicht bij Death Valley in de buurt te
wonen, hij kwam uit het plaatsje Big Pine. Pas nadat hij
weer was verder gereden bedachten we dat we hem
eigenlijk hadden moeten vragen of hij toevallig David W.
kent, een man die ook in Big Pine woont en met wie we
wel eens contact hebben via het Death Valley Forum. Had
ie ‘m de groeten kunnen doen…
Voorbij de Crankshaft Junction wordt de Big Pine Road
heel anders; we reden nu via de wand van een heuvel een
heel stuk omhoog. Dat leverde nog een hele mooie blik op
over de vallei waar we net doorheen gereden waren! De
weg werd nu bochtig, en de omgeving veel rotsachtiger.
Het gedeelte waar we tussen enkele rotswanden door reden
wordt Hanging Rock Canyon genoemd; vooral aan het einde
daarvan was er weer zo’n echt ‘Wauw!’-moment. Dat is dan
ook letterlijk het woord dat in m’n aantekeningenboekje
staat, om weer te geven hoe mooi de plotselinge aanblik
op de Sierra Nevada bergketen voor ons was. Rob was ’t
er niet mee eens… wel dat het daar erg mooi was, maar
niet dat ik dat omschreef met het in zijn ogen stomme
woord ‘Wauw!’…
Links
van ons zagen én roken we een verlaten mijngebied, er
hing een heel sterke zwavelgeur. ’t Zag eruit of er ooit
iets is opgeblazen, er lagen verwrongen stukken schroot,
helemaal verroest. Dat moet dan al wel wat langer
geleden zijn geweest, op Internet vonden we in een
reisverslag van het jaar 2000 foto’s waar alles er al
precies zo bij lag. Van het mijngebied tot aan de afslag naar de Eureka Sand
Dunes, een afstand van ongeveer 4 mijl, was de weg
geasfalteerd. De weg naar de zandduinen was weer
onverhard. In het begin was de weg heel vlak en dan ook
prima te berijden. Ongeveer halverwege zagen we ook
waarom dat zo was, er stonden diverse werktuigen langs
de kant die – zo vermoedden we – de weg hadden
geëgaliseerd. De tweede helft van de weg was nog niet
gedaan, dus mochten we nog een mijltje of 5, 6 flink
hobbelen en schudden. Voor ons zagen we de zandduinen al
van verre liggen… je hebt echt niet het idee dat ze zo
ontzettend groot zijn. Om kwart over 12 bereikten we de
parkeerplaats, we hadden ruim 2 uur de tijd nodig gehad
voor de Big Pine Road en de South Eureka Road.
Sinds we vanaf Crankshaft Junction linksaf waren gegaan,
was het weer veel slechter geworden. We bevonden ons nu
ten westen van de bergketen Last Chance Range, en
blijkbaar hielden de toppen daarvan een heel stel
dreigende wolken tegen. ’t Zag er echt naar uit dat het
elk moment flink kon gaan regenen.
Maar
’t was nu nog droog, de wolken hadden de Sand Dunes nog
niet bereikt, dus we wilden toch erg graag nog even
tegen de duinen opklimmen.
Wat was dat zwaar! Rob liep nog behoorlijk makkelijk
omhoog, maar ja, hij heeft dan ook heel wat minder
gewicht mee te slepen dan Hans en ik. Wij zakten bij
elke stap omhoog weer een halve stap terug… onze voeten
zo plat mogelijk op het zand neerzetten bleek nog de
beste strategie te zijn. Toen ik bijna een eerste top
had bereikt diende zich een tweede probleem aan: de wind
stak ineens heel erg op. Rob stond al helemaal boven, hij riep dat ik niet verder door moest lopen. Ik draag
contactlenzen, en ik kan er daarom helemaal niet tegen
als er zand in mijn ogen komt. Met mijn rug naar de wind
gedraaid, en mijn handen langs mijn ogen, heb ik
toegekeken hoe Hans moeizaam verder naar boven liep.
Boven hebben Hans en Rob nog wat foto’s van de duinen
gemaakt, en ook van Ducky natuurlijk. Rob heeft nog een
poging gedaan om naar een nog hogere duintop te klimmen,
maar zag toen dat daarachter nóg veel hogere exemplaren
zaten. Dat heb je gewoon niet in de gaten als je daar
loopt, de hoogste toppen zijn niet zomaar zichtbaar.
We zijn weer teruggelopen (zeg maar: teruggezakt) naar
de parkeerplaats. Hans en Rob hebben daar even gebruik
gemaakt van een toiletgebouwtje; toen ik hun commentaar
daarop hoorde wist ik direct dat ik voorlopig nog even
niet hoefde! We hielden even overleg. Zouden we via dezelfde weg
terugrijden naar ons hotel in Beatty, of was het
misschien slim om ten noorden van Death Valley via de
verharde weg te rijden? Wel een wat langere route, maar
waarschijnlijk wel minder vermoeiend dan de Big Pine
Road. Er
was één probleempje, ik had geen kaart van Californië
bij, ik wist dus niet precies hoe de weg boven Death
Valley door liep. We besloten het toch maar eens te
proberen, en ja, dat was dus onze tweede
inschattingsfout. Ik verwachtte dat het maar een klein
stukje rijden zou zijn van de South Eureka Road naar
State Route 168. Dat viel meteen al tegen, we bereikten
die weg pas na ruim 30 mijl rijden. Dat waren trouwens
wel 30 hele mooie mijlen, door een gebied met heel veel
Joshua Trees, en met prachtige uitzichten op de Sierra
Nevada Mountains. State Route 168 loopt van west naar
oost door een eenzaam, bergachtig gebied, dus ook hier
hadden we veel meer tijd nodig dan we hadden verwacht.
Op gegeven moment stond er – ergens in the middle of
nowhere – een bordje langs de weg: “Lida Summit -
7.400 elevation”. Hans had ’t laatste woord niet goed
gezien en reageerde heel verbaasd: “Wat, wonen hier nog
7.400 mensen!!”. Waarop Rob heel droog reageerde: “Nee,
7.400 voet, da’s dus maar de helft!” Jee, en dan durft
ie nog te zeggen dat ík soms zulke flauwe opmerkingen
maak.
Nadat we de grens met Nevada waren gepasseerd lieten we
de bergen achter ons, en ging het gelukkig heel wat
sneller. Via Highway 95 moesten we nog een stuk naar het
zuiden; daarbij kwamen we ook op de splitsing met State
Route 267, de weg die we deze ochtend nog hadden
gereden. Tja,
we wilden eigenlijk ook Ubehebe Crater nog zien, toch!
Dus zijn we opnieuw State Route 267 opgedraaid, opnieuw
richting Scotty’s Castle gereden en van daaruit weer
naar het begin van de Big Pine Road. Ubehebe Crater ligt
maar 4 mijl daar vandaan. Stom, stom, stom dat we daar
vanochtend niet meteen heen waren gegaan, dat had ons nu
een flinke omweg gescheeld.
Ubehebe Crater is een – naar geologische maatstaven
gerekend – vrij jonge vulkanische krater. De krater is
naar schatting zo’n 6.000 jaar geleden ontstaan. Het gat
heeft een omtrek van ongeveer 1 kilometer, en is tot
maximaal 237 meter diep. Ubehebe is een Indiaanse naam,
het betekent “Big Basket in the Rock”. De krater ligt
direct naast de parkeerplaats, we stapten de auto uit en
konden meteen een blik in dit indrukwekkende gat werpen.
Wel even uitkijken dat we er niet in waaiden, er stond
een enorm krachtige wind. Wat overigens een vrij normaal
verschijnsel is, hier. We vonden het heel mooi om de
krater te zien, wel jammer – voor de foto’s – dat er al
flink wat schaduw in stond. Vlak naast Ubehebe ligt nog
een krater, die Little Hebe wordt genoemd. Terwijl we
daar naar toe liepen begonnen onze benen flink te
protesteren, het 800 meter lange pad is erg steil dus
het was echt een zware klim. En dat na al het harde werk
dat we eerder deze dag al bij de Eureka Sand Dunes
hadden verricht…
De laatste rit, naar ons hotel in Beatty, was nog eens
een kleine 70 mijl lang. Om kwart voor zeven ’s avonds
kwamen we daar aan. Moe, maar wel een paar mooie
ervaringen rijker. |
|
Dag 5
: Zaterdag 22 april |
|
|
Beatty - Valley of Fire State Park - St. George
(278 mijl) |
Na ons uitgebreide bezoek
aan Death Valley stond er opnieuw een National Park op
de planning, namelijk het prachtige Zion in zuid-Utah.
Dat
betekende wel dat er eerst een afstand van zo’n 270 mijl
overbrugd zou moeten worden, hoofdzakelijk via de
Highway. Natuurlijk wilden we tijdens deze dag ook nog
wat anders zien dan alleen maar de snelweg, dus besloten
we een kleine omweg te maken via Valley of Fire
State Park.
Net na achten zaten we al in de auto. Toen we in de buurt van
Las Vegas kwamen, begon onze mobiele telefoon ineens te
piepen… een SMS-je! Tijdens de afgelopen dagen, in Death
Valley en in Beatty, was het mobieltje volkomen
nutteloos gebleken, we hadden er geen bereik. Nu we weer
zo’n beetje in de buurt van de bewoonde wereld kwamen
lukte het dus ineens weer wel. Rob las het berichtje
voor, ’t was van Melanie en het ging over die spin op
haar kamer. Oud
nieuws dus, dit had ze al lang via email aan ons gemeld.
Blijkbaar houdt de mobiele telefoon een oud SMS-je dus
vast tot het moment dat er wél bereik is…, weer wat
geleerd!
Rond 11 uur kwamen we aan in Valley of Fire State
Park. Bij de eerste bezienswaardigheid, rotsen die
gelijkenis vertonen met bijenkorven en die daarom de
naam The Beehives hebben gekregen, hebben we een eerste
stop gemaakt. ’t Was er erg mooi, we hebben dan ook ruim
de tijd genomen om hier wat rond te wandelen en flink
wat foto’s te schieten. Daarna zijn we de zijweg bij het
Visitor Center in gereden; al snel kwamen we bij een
parkeerplaats waar een korte trail door Petroglyph
Canyon begint. Het is een vlakke trail door los zand,
tussen hele mooie rotswanden in. Ondertussen was de
temperatuur flink opgelopen, en ik kreeg weer te maken
met hetzelfde probleem als twee dagen eerder in Titus
Canyon… zo tussen die rotswanden is de warmte nog veel
slechter te verdragen dan in een meer open gebied… ik
kreeg ’t steeds warmer, werd steeds roder… Blijkbaar was
ik niet de enige die zo’n last had van de hitte, de
weinige schaduwplekken waren allemaal al bezet door
andere toeristen die ook even af moesten koelen.
Gelukkig vond ik dicht bij het einde van de canyon toch
een plekje waar ik even in de schaduw kon zitten; Rob en
Hans zijn ondertussen nog even over de rotsblokken aan
het eind geklommen om te kijken of je daar nog verder
kon lopen. Een
Amerikaanse toerist sprak me ongerust aan, ze dacht dat
ik vreselijk door de zon verbrand was. Nee hoor,
gelukkig niet, even afkoelen en dan zie ik er weer
normaal uit.
Mijn mannen kwamen me weer ophalen; we moesten via
dezelfde weg terug naar de parkeerplaats. Ik was heel
blij toen ik weer in de auto zat, lang leve de airco!
Via de zijweg reden we verder naar het noorden, en de
omgeving was echt een verrassing. Wat een ontzettend
mooi State Park is dit, vanaf Rainbow Vista Point hadden
we een geweldig uitzicht over een laag rotslandschap met
prachtige pastelkleurige tinten. Hans heeft natuurlijk
de nodige plaatjes geschoten, maar nee, ’t komt op een
foto echt niet over hoe mooi ’t hier is. Dus ik kan
alleen maar zeggen: ga ’t gewoon eens met eigen ogen
bekijken!
We reden door tot het einde van de weg,
en daar beslisten we dat we toch nog even wat langer in
dit park wilden blijven. Nog een korte wandeling dus, we
konden kiezen uit de White Domes Trail, die hier aan het
einde van de weg begint, of de Rainbow Vista Trail,
waarvoor we weer een eind terug moesten rijden. Op een
Duitstalige site, die van Karsten Rau,
had ik gelezen dat je vanaf de Rainbow Vista Trail
omhoog kon klimmen naar een van de mooiste plekken in
het park. Die informatie gaf de doorslag: we reden terug
naar Rainbow Vista en we waagden ons weer in de hitte.
De plek waar Karsten Rau het over had hebben we niet
gevonden, maar ook zonder dat extraatje hebben we erg
genoten van deze wandeling. In
het begin liepen we over een open terrein met
struikgewas, daarna ging het met een grote boog rechtsaf
en liepen we een canyon in. Hier en daar moesten we wat
over rotsen heen klauteren, maar echt moeilijk werd ’t
nergens. Aan het einde van de trail kijk je in een wat
lager gelegen kloof, die Fire Canyon heet. Dat uitzicht
is niet echt bijzonder, het was meer de wandeling er
naar toe die het de moeite meer dan waard maakte.
We
reden terug naar het Visitor Center, en vanaf daar
gingen we richting de oostelijke parkgrens. Onderweg
zagen we nog de rotsformatie Seven Sisters, maar we
hadden even niet de energie om daar een uitgebreide
fotostop te maken. We stopten nog wel even bij Elephant
Rock, een aparte rotsformatie die direct vanaf de weg te
zien is. Je mag daar trouwens niet parkeren; de
parkeerplaats ligt een klein stukje verder en via een
pad van 200 meter kan je naar de rots toe lopen. ’t Was
grappig om te zien, het lijkt inderdaad veel op een
olifant, maar na al het moois dat we hiervoor al in het
park hadden gezien kon Elephant Rock ons toch niet meer
echt bekoren.
Via het plaatsje Overton reden we terug
naar de snelweg. Daarna was het nog zo’n 70 mijl rijden
naar St. George, en dat leek ons een goede plaats om te
overnachten. Dan konden we de volgende ochtend immers
nog ruimschoots op tijd in Zion National Park zijn. Ik
verwachtte dat het niet moeilijk zou zijn om een hotel
in St. George te vinden, en ook dat ’t daar niet al te
duur zou zijn. Bij het eerste hotel (ik weet niet eens
meer of dat nou een Best Western was of een Quality Inn)
vroegen ze echter meteen al 119 dollar (exclusief tax).
Nou nee, mooi niet. We zoeken wel even verder. Het
volgende hotel had geen plaats, en daarna raakten we
verzeild in een wijk waar geen hotels meer te vinden
waren. We draaiden terug, en zagen toen een paar hotels
die toch wel een wat minder dure uitstraling hadden.
Even twijfelden we, zouden we niet al te veel op
kwaliteit inleveren?? Maar ach, proberen kan geen kwaad,
toch! En zo kwamen we terecht in de Suntime Inn, waar we
maar 55 dollar betaalden. En ook al was het allemaal
duidelijk veel minder luxe dan in een gemiddelde Best
Western, we hebben er toch lekker geslapen… |
|
|
St. George - Zion National Park - Springdale (49
mijl) |
Zoals
altijd keken we even heel goed of er niets op de
hotelkamer achterbleef, dus ook even op de knietjes en
onder de bedden kijken. Gatver…. ’t Was hier toch
smeriger dan we in de gaten hadden, er lag veel stof
onder de bedden en ook lege blikjes, chipsbuilen en
andere rommel. Bovendien bleek van een van de bedden een
poot te zijn afgebroken, het bed steunde nu op een
telefoonboek. Maar goed dat we dit gisteravond niet
hadden gemerkt, dan hadden we misschien wel minder goed
geslapen.
’t Was flink bewolkt toen we bij het hotel wegreden.
En
terwijl we in de winkel onze voorraad weer aanvulden, je
weet wel, brood, melk, fruit en de o zo onmisbare Coca
Cola, moet er ook nog een korte bui zijn gevallen, alles
was nat toen we weer uit de winkel kwamen. We hoefden niet ver te rijden vandaag, het was nog geen
50 mijl naar het plaatsje Springdale bij Zion National
Park. Eerst maar even op zoek naar een hotel. We liepen
binnen bij de Pioneer Lodge, en daar was meteen plaats.
De kamer kostte ongeveer 100 dollar inclusief tax, en
dat viel me – zo dicht bij een populair park – niet
tegen. Ondanks het vroege tijdstip konden we direct al
op onze kamer terecht, handig toch!
Wat heb ik thuis, tijdens het samenstellen van de route,
enorm zitten twijfelen!! De Angels Landing Trail, is dat
niet véél te ambitieus voor onervaren wandelaars zoals
wij?? Misschien zijn we halverwege wel zo óp dat we niet
meer verder kunnen. Na een boel wikken en wegen vond ik
de ‘oplossing’: ik plande er gewoon – om onze conditie
te testen - een minder zware trail aan vooraf. Dat
betekende dus dat we vandaag de Emerald Pools Trail
zouden gaan lopen; en als ons dat goed af zou gaan, dan
zouden we ons morgen toch echt aan de Angels Landing
Trail wagen!
Nou, in het begin was het toch nog even wennen… onze
spieren protesteerden toen we over het losse zand van de
Middle Emerald Pool Trail aan onze klim naar boven
begonnen. Maar toen we eenmaal op gang waren, ging het
steeds beter. Het was echt genieten van de prachtige
omgeving, de rotsen om ons heen, en het groene dal en de
Virgin River, die steeds verder beneden ons kwamen te
liggen. Het pad werd op gegeven moment rotsachtiger, dat
was makkelijker om te lopen dan het losse zand in het
begin. Ik
was wel erg blij met mijn stevige hoge schoenen en mijn
wandelstokken, prima aankopen allebei! Na ruim anderhalve kilometer lopen bereikten we de
Middle Emerald Pool. Een paar ondiepe waterplassen, die
je via naast elkaar gelegen platte rotsen over kunt
steken. Een leuke plek om te zien, maar niet echt heel
indrukwekkend. Ik vond de wandeling zelf mooier.
Maar de
Middle Emerald Pool was niet ons einddoel… we konden nog
verder omhoog naar de Upper Emerald Pool. Het pad daar
naar toe is totaal anders, het is smal en ligt vol met
rotsblokken die je als traptreden kan gebruiken. En het
gaat hier veel steiler omhoog dan tijdens het eerste
deel van de wandeling, je klimt hier 61 meter omhoog
over een afstand van 800 meter. De Upper Emerald Pool is een meertje dat helemaal tegen
een bergwand aan ligt. Vanaf de bergwand viel een
sluierachtig watervalletje naar beneden, soms voelden we
– bij een kleine windvlaag – het water over ons heen
waaieren. Voor het meertje ligt een zandstrandje, met
kleine rotsblokken en bomen daar omheen. Een prachtige
plek dus om even uit te rusten van de klim. En
natuurlijk ook om onze Ducky op de foto te zetten!
We klauterden via het rotspad terug naar de Middle
Emerald Pool. Vanaf daar kan je via twee verschillende
paden naar beneden lopen, uiteraard kozen we nu voor het
pad dat langs de Lower Emerald Pools gaat. Daarbij
moesten we soms tussen twee dicht bij elkaar staande
wanden lopen, over smalle, in de rotsen uitgehouwen
traptreden. De
Lower Emerald Pools zijn weer heel anders dan de twee
andere bergmeertjes. Het water is afkomstig van een
watervalletje dat van een gebogen bergwand naar beneden
valt. Het wandelpad ligt in een bocht tegen die holle
bergwand aan, we liepen dus zo onder de waterval door.
Het pad was door het stuifwater best wel glad. Het laatste stuk, van de Lower Emerald Pools terug naar
beneden, was een makkie. Een mooi verhard pad, dat heel
geleidelijk naar beneden liep. Dus
al snel waren we weer bij de bushalte waar we eerder aan
onze wandeling waren begonnen. Nou, onze generale
repetitie was prima verlopen… we durfden de Angels
Landing Trail nu ook wel aan!
En omdat we toch nog genoeg energie én tijd hadden,
konden we er nog best een trailtje aan vastplakken. Dat
werd de Weeping Rock Trail, slechts een paar honderd
meter lang maar wel best steil. De omgeving was – hoe
kan het ook anders in Zion – weer prachtig, veel bomen
en planten, en daar rondom heen natuurlijk de imposante
rotswanden van de canyon. Weeping Rock zelf is een
overhangende rots die altijd heel erg vochtig is; er
sijpelt voortdurend water doorheen. Er zouden op de wand
veel mossen en afhangende planten moeten groeien, maar
veel was er niet te zien. Daar had ik me blijkbaar een
iets te mooie voorstelling van gemaakt.
Van al het lopen hadden we honger gekregen, dus stopten
we nog even bij de snackbar nabij de Zion Lodge. Nou,
dat was dus geen succes. Rob z’n Chicken Fingers waren
niet echt warm, mijn kipburger was aangebrand, en net
toen we buiten aan een tafeltje zaten begon ’t nog een
beetje te regenen ook! Maar ach, we waren al lang blij
dat het tijdens onze wandelingen droog was gebleven. Als
de weergoden ons nu ook morgen maar gunstig gezind
zouden zijn, want de Angels Landing Trail moest toch wel
een van de hoogtepunten van de vakantie gaan worden!
Klik
hier voor onze
fotoreportage van de Emerald Pools Trail. |
|
Reisdag : 1-6 7-12 13-18 19-24 |
|
![](../../images/design/right.jpg) |
|
|
|
|